Het hoogheemraadschap Schieland & het charter van 1273

Oorsprong en naam

Schieland is niet alleen de benaming voor een gebied, maar is in eerste instantie ook een hoogheemraadschap.

Het hoogheemraadschap van Schieland, ‘gelegen tussen Schie en Gouwe’ vindt zijn ontstaan in 1273, toen graaf Floris V van Holland een charter (oorkonde) uitgaf waarin privileges voor het gebied waren opgesteld. In het charter staat vastgesteld dat de dijk, die het gebied beschermt tegen overstromingen van de Hollandse IJssel, onderhouden moet worden door de ‘aangelanden’, de eigenaren van de grond langs de dijk. Ook liet de graaf opnemen dat het verboden was land te kopen als men zijn dijkvak niet kon onderhouden. Verder moest het mogelijk zijn, wanneer de huidige eigenaar niet in staat was zijn dijk te onderhouden, de kosten op de vorige eigenaar te verhalen. Floris V wilde dus voorkomen dat de dijken verwaarloosd werden.

Zorg voor de dijken

Oorspronkelijk was het de taak van de dorpen, ambachten e.d. om voor de dijken te zorgen. Degenen die in het bijzonder met de zaken van het erf – de bodem – waren belast, werden heemraden genoemd. Wanneer er in dorpen schepenen en een schout aanwezig waren, traden deze op als heemraden en dijkgraaf. De schout was vertegenwoordiger van het landsheerlijk gezag en waakte voor een behoorlijke toestand van dijken, wegen en watergangen. Ook had hij als taak het dijkrecht te handhaven, wat zich langzamerhand ontwikkelde. De schout eiste recht, de heemraden velden het vonnis. De schout zorgde er daarna voor dat de vonnissen werden uitgevoerd.

Organisatie en structuur

Omdat de zorg over de dijken, de taak van de verschillende dorpen en ambachten, erg versnipperd was, besloot de landsheer (de graaf van Holland) het bestuur meer te centraliseren. Er werden algemene dijkbesturen ingesteld. In de tweede helft van de 13e eeuw ontstonden in Holland de waterschappen Rijnland, Delfland, Schieland, de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. De hoogste ambtenaar van de graaf was de Baljuw, die in naam van de graaf de dijkzaken beheerde. Later kreeg deze Baljuw de titel van dijkgraaf. In de grotere gebieden (Rijnland, Delfland en Schieland) werden ze Hoog-Baljuw genoemd, de heemraden kregen de titel van Hoge Heemraden. Dit om ze te onderscheiden van de heemraden in dorpen en ambachten, en om de belangrijkheid van deze gebieden aan te geven. Hadden de Hoge Heemraden aanvankelijk alleen gezag over de dijken, de sluizen en de landscheidingen, in de loop der tijd groeide het gezag steeds meer en kregen ze een soort van controlerende functie, over de dorpen, ambachten en de inliggende polders.

Men kon tot hoogheemraad worden gekozen wanneer men ‘welgeboren’ en welgesteld was (iets wat in vroegere tijden natuurlijk altijd samenging). In 1390 werd opgesteld dat er vijf heemraden waren. Heemraden werden voor het leven benoemd, kwam iemand te overlijden dan kozen de anderen gezamenlijk een nieuwe collega. In 1655 werd opgesteld dat een heemraad ‘van de waere Gereformeerde Christelijke religie ofte tenminste deselve toegedaen’ moest zijn. Ook moesten ze in handen van de dijkgraaf een eed af leggen dat ze hun taak goed zouden vervullen.

In 1682 werd er iets in de traditionele opbouw van de heemraden veranderd. In een Resolutie werd vastgesteld dat het aantal hoogheemraden zes moest zijn. De verdeling was als volgt: drie heemraden van adel en drie uit de steden van Gouda, Rotterdam en Schiedam, en wel uit elke stad één. Kwam iemand van deze te overlijden, moest de opvolger uit dezelfde plaats worden gekozen. In 1804 werd het aantal heemraden weer teruggebracht tot vijf.

De dijkgraaf, die in grotere gebieden als Schieland ook de baljuw was, werd aangesteld door de landsheer zelf, later gebeurde dit door de Staten. In het begin van de 16e eeuw was het baljuw- en dijkgraafschap verpand aan Delft, in 1576 verkochten de Staten van Holland en West-Friesland het aan de gemeente Rotterdam. Sindsdien droeg de gemeente de dijkgraaf voor waarna deze door de Staten van Holland werd beëdigd.

Om de dijkbesturen te controleren werd een college van hoofdingelanden aangesteld. Zij controleerden vooral de financiën. Dit was nodig omdat de landsheer, met de toenemende werkzaamheden van de heemraden op het gebied van wetgeving e.d., dit niet meer zelf kon doen. De hoofdingelanden moesten ook waken voor machtsmisbruik en machtsoverschrijding van de dijkgraaf en hoogheemraden. Meestal zat er bij de hoogingelanden een regerend burgemeester, die samen met nog een hoogingeland als een soort ‘kascommissie’ optrad.

In 1851 werd de basis gelegd voor latere reglementering van het hoogheemraadschap Schieland. Het bestuur zou bestaan uit een verenigde vergadering met daarin de dijkgraaf, vier hoogheemraden en twaalf hoofdingelanden – die werden gekozen door de ingelanden om het bestuur te vertegenwoordigen. Het dagelijks bestuur werd gevormd door de dijkgraaf en hoogheemraden. Ook werd bepaald dat de dijkgraaf en één hoogheemraad in Rotterdam moesten wonen, de andere hoogheemraden in een gemeente die geheel of gedeeltelijk binnen Schieland viel. Tegenwoordig geldt dit voor het gehele bestuur.

 

Stormvloeden en dijkdoorbraken

Water en storm vs. mens en dijk

Door de gehele geschiedenis heen hebben de bewoners van Holland te lijden gehad onder stormvloeden. Het bekendste voorbeeld is de Watersnoodramp van 1953, maar ook de St. Elizabethvloed in 1421 en de Allerheiligenvloed in 1570 richtten grote schade aan.

Van de periode voor de St. Elizabethvloed zijn weinig gegevens bekend. Bekend is dat in de periode voor ca. 1000 er maar één grote stormvloed is geweest, op 26 december 838 zou de gehele Nederlandse kust zijn overspoeld. Er worden wel veel rivieroverstromingen gemeld, waaruit afgeleid kan worden dat de West-Europese rivieren in die tijd vaak buiten hun oevers traden, en ook in Nederland voor overlast zorgden. In het begin van de 11e eeuw is naar alle waarschijnlijkheid alleen de zuidelijke Noordzeekust door een stormvloed getroffen, het aantal mogelijke rivieroverstromingen ligt op negen. In de 12e eeuw zijn de hevigste stormvloeden in de jaren dertig en jaren zestig. In de 13e en 14e eeuw zijn er weer regelmatig grotere en kleiner stormvloeden. Als reactie hierop is te zien dat de bevolking aan bedijking en waterstaatszorg gaat doen.

Van de tijd na de St. Elizabethvloed zijn meer, gedetailleerdere gegevens te vinden. Hiervan enkele voorbeelden uit de 15e en de 16e eeuw. In de 15e eeuw werden Rotterdam en omgeving bijvoorbeeld getroffen door een stormvloed in 1468: het water zou zelfs hoger hebben gestaan dan bij de St. Elizabethvloed. Voor de 16e eeuw melde het hoogheemraadschap een stormvloed in 1502, waarbij de landerijen van Beukelsdijk onderliepen. Er kon zelfs met een ‘schuit door het gat in de dijk’ gevaren worden, wat op een doorbraak wijst. In 1509 was er weer sprake van een grote stormvloed, waarbij het gevaar ontstond dat de Rijndijk kon doorbreken; als dit het geval was, zou Schieland overstromen, evenals Delfland en de zuidelijke delen van Rijnland. Opmerkelijk is dat Schieland niet wilde bijdragen aan de versterking van de dijk, maar dit kan verklaard worden doordat Schieland al genoeg moeite had met onderhoud van sluizen e.d. in Schiedam, die als gevolg van de stormvloed flink gehavend was. Dat het een grote ramp was bleek wel: ‘men was het in het algemeen erover eens, dat in Holland bij mensenheugenis nooit zo grote wateroverlast was ondervonden.’ Het kwam ook voor dat er wel eens een dijk door de bewoners werd doorgestoken, zoals in 1521, toen de bewoners van Ommoord de dijk doorstoken om zich te ontdoen van wateroverlast (ten koste van de buren), en in ook in 1523, toen men overstromingswater probeerde te lozen door in de Westzeedijk een gat te maken.

Het gebied Schieland kon vaak gespaard blijven (onder meer van de Allerheiligenvloed) door het op tijd verhogen van de dijken. Het verhogen van dijken gebeurde niet alleen vanuit het hoogheemraadschap, maar ook vanuit het Hof van Holland. Dit was bijvoorbeeld het geval in 1570 toen bleek dat de Maasdijk ernstig beschadigd was. Zulke besluiten werden niet altijd gewaardeerd, en er konden zelfs conflicten ontstaan, bijvoorbeeld toen Schiedam aanspraak maakte op het recht zelf de dijk te mogen beheren. Toch werd de dijk in 1571 verhoogd (met ca. 78 cm), en gelukkig maar, want anders was het goed mogelijk geweest dat Schieland (en ook Delfland) was ondergelopen.

De Schielands Hoge Zeedijk en Leidens Ontzet

Een dijk in het gebied Schieland die maar één keer is doorgebroken is de Schielands Hoge Zeedijk. Met de aanleg van deze dijk werd begonnen aan het einde van de 12e eeuw. De enige werkelijke doorbraak van deze dijk was bewust door mensen veroorzaakt. Toen Spaanse legers Leiden in 1574 belegerden, werd besloten de soldaten met behulp van water te verdrijven. Op bevel van Willem van Oranje werd Schielands Hoge Zeedijk op 16 plaatsen doorstoken. Deze gaten werden na Leidens Ontzet weer gedicht. Waarschijnlijk was dit niet heel degelijk gebeurd, omdat Prins Maurits later bevel gaf tot versteviging van de dijk met een muur, de Mauritsmuur, die tot 1952 bleef staan. Gelukkig werd de dijk toen verstevigd en verhoogd en de muur gesloopt, want de Mauritsmuur had de stormvloed van 1953 niet kunnen weerstaan.

 

Het Schielandshuis

Het huidige Historisch Museum Rotterdam op de Korte Hoogstraat is een van de weinige overgebleven oude gebouwen in het centrum van Rotterdam. Tegenwoordig staat het haast verborgen, maar wel in duidelijk contrast tussen enorme kantoren van banken en verzekeringsmaatschappijen. Het oude ‘stadspaleis’ is nu nog steeds een bijzonder mooi gebouw en kent een interessante geschiedenis.

In het begin van het hoogheemraadschap vergaderde het bestuur meestal in huizen en kastelen van de bestuurders zelf. Later werd er ook gebruik gemaakt van herbergen in Rotterdam, zoals bijvoorbeeld herberg de Zwaan op de Hoogstraat, waar men niet alleen kon vergaderen, maar ook kon eten en overnachten. Nog weer later werd er vergaderd op een eigen kamer op het stadhuis van Rotterdam, die de Schielandse kamer werd genoemd.

De eerste bouw van een gemeenlandshuis in 1542 op de Lombardstraat bleek geen succes, en in 1580 werd een nieuw pand aangekocht op het Roode Zand. Toen ook dit huis in verval raakte werd het in 1624 verkocht en er werden in de Hoogstraat twee aangrenzende panden gekocht (het eerste in 1624, het tweede in 1636). Helaas bleek ook dit niet ideaal te zijn; het gebouw werd te klein en men had last van de overbuurman, de brouwerij ‘In de Aeckeren’, wiens schoorstenen het huis van Schieland vervuilden met rook en kolenzwart. De toenmalige dijkgraaf Daniël van Hogendorp was hier niet tevreden mee en maakte samen met architect Jacob Lois plannen voor een nieuw gemeenlandshuis. Het moest komen te staan aan de noordzijde van de Schiedamsedijk vlakbij de Schiedamse Poort, een plaats die een tijdlang voor het storten van vuil had gediend. In 1662 werd met de bouw begonnen en in 1665 was men klaar. Om de bouw te kunnen bekostigen werd de polderbijdrage van de ingelanden verhoogd en werd er geld geleend van onder andere Admiraal Aert van Nes en de weduwe van Luitenant-Admiraal Cortenaer. De vraag is waarom er werd gekozen voor zo’n duur en groot gebouw. Misschien was er sprake van een prestigeslag tussen het hoogheemraadschap en het Rotterdamse stadsbestuur. Het kan ook zijn dat men met een dergelijk statig en prestigieus gebouw Rotterdam tegenover andere Hollandse steden, en tegenover Rijnland, waarmee geschillen bestonden over de landscheiding van beide waterschappen, duidelijker wilde profileren als bestuurscentrum.

Welvaart en verval

De bestuurders van Schieland namen het er goed van. Niet alleen aan het gebouw zelf werd veel geld uitgegeven. De vertrekken waren luxe ingericht, er werden uitgebreide maaltijden gegeten met meerdere gasten, het tafelzilver en porselein was bijzonder divers. De bestuursleden, allemaal van welgestelde afkomst, kregen ook nog eens goed betaald. Hier kwam een einde aan in de 18e eeuw, toen er een periode van terugval aanbrak en men gedwongen was te bezuinigen. Onderhoud van het gebouw was duur, en er ontstonden fricties met de ingelanden (die waarschijnlijk geen zin hadden om te betalen voor het luxe leventje van de heemraden). Om het financiële tekort enigszins te verminderen, werd in 1773 de onderverdieping van het pand verhuurd als ruimte voor toneelvoorstellingen, hoewel deze daar zeker niet geschikt voor was.

Toen de Fransen de Republiek in 1795 ‘bevrijden’, namen de Franse bevelhebbers in Rotterdam intrek in Het Schielandshuis (al dan niet met behulp van dreigen met geweld). Het kostbare zilverwerk moest worden ingeleverd ten behoeve van de oorlogsvoering. Dat het niet goed ging met het hoogheemraadschap, blijkt wel uit een voorschrift uit 1804, waarin stond dat Het Schielandshuis ten voordele van de ingelanden verhuurd of verkocht kon worden. Ook moesten de maaltijden worden afgeschaft.

Hoog bezoek uit het buitenland

In 1811 kreeg Rotterdam hoog bezoek van keizer Napoleon. De keizer werd op Het Schielandshuis ontvangen, en bracht er ook de nacht door, samen met zijn gemalin Marie Louise en hun gevolg. Napoleon was niet de enige buitenlandse vorst die Het Schielandshuis aandeed, een tijd later bracht ook de Russische tsaar Alexander (die de kamer waarin Napoleon had geslapen niet wenste te betreden) een bezoek aan het gebouw.

Het Schielandshuis voor diverse doeleinden

Ondanks de slechte financiële situatie werd het pand nog niet verkocht. Wel werden er telkens delen verhuurd, bijvoorbeeld aan de gemeente toen het stadhuis aan de Hoogstraat moest worden verbouwd. In 1839 en 1840 deed de Nederlandsche Bank nog een poging om het te kopen om er een bijbank in Rotterdam van te maken, maar dit ging niet door.

Rond 1840-1841 werd het pand wel verkocht, aan de gemeente die ruimte nodig had voor de schilderijen- en porseleinverzameling van de Utrechtse jurist Boymans. De gemeente betaalde ƒ 50.000,–, een bedrag dat veel minder was dan de eigenlijke waarde van het gebouw. In 1849 kreeg het officieel de functie van museum, wat het sindsdien altijd is gebleven. Dit hield niet in dat het gebouw niet meer voor andere doeleinden werd gebruikt, zo was de Academie in Kunstvakken er een tijd gevestigd, er was een politiepost en ook de chirurgijn voor publieke vrouwen.

In de nacht van 15 op 16 februari 1864 brak er brand uit in het gebouw. Alleen de muren en een deel van de benedenverdieping bleven redelijk intact over. Een groot deel van de collectie van het museum ging verloren, waaronder ruim tweederde van de schilderijen, een groot deel van de tekeningencollectie, de gehele prentenverzameling, al het beeldhouwwerk, porselein, aardewerk en meubilair.

Vergane glorie

Het Rotterdamse gemeentebestuur leek zich niet bijzonder druk te maken over de restauratie. De reconstructie van het gebouw in 1867 wordt ‘liefdeloos, respectloos en fantasieloos’ genoemd, omdat er geen recht werd gedaan aan de oorspronkelijke architectonische schoonheid van het gebouw. De herbouw had ook geen verbeteringen opgeleverd: het werd door verschillende museumdirecteuren voor zijn doeleinden bijzonder ongeschikt gevonden. Dit waren de musea Museum Boymans en het Museum van Oudheden. Het Museum Boymans kreeg een eigen vestiging in 1935, hetzelfde jaar waarin Het Schielandshuis als museum officieel werd gesloten.

Eerherstel voor het stadspaleis

Na de oorlog, die het gebouw als een wonder heeft overleefd, bleek dat restauratie dringend nodig was. In 1972 stelde een onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam vast dat het pand in zeer slechte staat verkeerde. Het was de vraag of het in de oorspronkelijke of in de 19e-eeuwse staat hersteld moest worden. Na lang overleg en vergaderen werd gekozen voor de oorspronkelijke 17e-eeuwse bouw. Pas in 1981 werd hiermee begonnen, en in 1986 was de restauratie afgerond. Tegenwoordig is in het Schielandshuis niet alleen het Historisch Museum Rotterdam gevestigd, maar ook de Atlas van Stolk. Het is zeker een bezoek waard.

Op de website van het Historisch Museum Rotterdam, www.hmr.rotterdam.nl, is meer informatie te vinden over het Schielandshuis, de collectie, tentoonstellingen en exposities.

 

Rotterdam tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten & Jonker Frans

Jonker Frans is in Rotterdam een bekende naam: er is een straat naar hem genoemd. Maar wie was hij eigenlijk, en wat hielden de Hoekse en Kabeljauwse twisten in, de ‘oorlog’ die ook Rotterdam niet voorbij ging?

Hoeken en Kabeljauwen

In de 14e en 15e eeuw braken er conflicten uit in Holland die ongeveer 150 jaar duurden, en die de Hoekse en Kabeljauwse twisten worden genoemd. Ook het gebied Schieland en specifieker Rotterdam raakten hierbij betrokken. Wat was er precies aan de hand?

Toen in september 1345 graaf Willem IV sneuvelde in Friesland, had hij geen wettige kinderen die hem konden opvolgen. Zijn naaste verwant was zijn zuster Margaretha van Beieren, die getrouwd was met Lodewijk van Beieren. Zij werd de opvolger van Willem IV, maar ook haar zoon Willem (die later als graaf Willem V Holland zou regeren) kreeg bestuurlijke taken. Toen er geschillen ontstonden tussen moeder en zoon, en elk een eigen aanhang kreeg, waren de Hollandse partijtwisten geboren.

De mogelijke herkomst van de naam

De herkomst van de naam voor de twisten is nog steeds niet helemaal duidelijk. Wellicht dat het iets te maken heeft met de dubbelzinnige lading die aan de woorden verbonden is. Als een hoeker (een handelaar) in de stad Dordrecht een kabeljauw aan de schout zond, mochten de bemanningsleden ‘meisjes van plezier’ meenemen naar hun schip. Dit wordt weer in verband gebracht met de (Hoekse) moord op Aleida van Poelgeest, de (Kabeljauwse) minnares van Albrecht van Beieren, de zoon van Margaretha. De woorden werden dus misschien geassocieerd met ‘seksuele pleziertjes’.

Het is moeilijk duidelijk te maken wie nu Hoek en wie nu Kabeljauw was. Over het algemeen waren de Kabeljauwen meer voor nieuwe ontwikkelingen, progressiever, terwijl de Hoeken meer geneigd waren het bestaande te verdedigen, conservatiever. De steden waren meer richting Kabeljauws, maar dat wil nog niet zeggen dat alle steden Kabeljauws waren. Binnen steden zelf bestonden ook tegenstellingen. De adel, conservatiever ingesteld, was meer Hoeks.

Rotterdam en de twisten

Rotterdam probeerde zich afzijdig te houden van de twisten toen deze in 1350 uitbraken. De stad was nog niet versterkt, en had nog maar tien jaar stadsrechten. In 1358 kreeg Rotterdam toestemmingen de stad te versterken, wat in verband stond met de onrustige situatie. De landsheer Albrecht van Beieren wilde een betrouwbaar steunpunt in de buurt van Delft, wat een Kabeljauws bolwerk was. Hiernaast was Rotterdam een belangrijk punt in de verbindingswegen in Holland, en daarom moest de stad zo veilig mogelijk zijn.

Pas in 1418 raakt Rotterdam echt betrokken bij de twisten. Graaf Willem VI van Holland was gestorven, en zijn (Hoekse) dochter Jacoba van Beieren volgde hem op. Net als in 1345 ontstonden hier conflicten over: kon een vrouw wel Holland regeren? Jacoba’s (Kabeljauwse) oom Jan van Beieren zag zijn kans schoon en wist zich in Dordrecht te nestelen om van daaruit zijn macht te verbreiden. In 10 oktober 1418 lukte het hem om Rotterdam in te nemen. Ondanks dat Rotterdam Jacoba trouw was, en dus Hoeks, waren en ook Kabeljauwen in de stad die Jan hartelijk binnenhaalden. Achteraf bleek dat Jan voortdurend vanuit Dordrecht in contact had gestaan met zijn aanhangers in Rotterdam. Jan liet de stad meteen versterken, om te voorkomen dat weer zouden worden ingenomen, alleen nu door Jacoba. Er werden boeren uit de omgeving opgetrommeld om voor het benodigde graafwerk te zorgen. Hiernaast werden er manschappen gelegerd en werd de stad voorzien van schepen, buskruit en tarwe. Rotterdam werd een Kabeljauws bolwerk. Toen Jan van Beieren in 1425 stierf, ontstond er een strijd tussen Jacoba en hertog Filips van Bourgondië, de optrad als erfgenaam van Jan van Beieren. Rotterdam steunde in deze strijd de zijde van Filips. De oorlog werd beëindigd op 3 juli 1428 met de Zoen van Delft. Hierin stonden de voorwaarden waaronder Jacoba gravin van Holland mocht worden, en dat de namen Houck en Cabeljau voortaan verboden waren.

Oproer in Rotterdam

In 1439 was er in Rotterdam een berucht oproer. De graaf van Holland (Filips van Bourgondië) raakte in oorlog met een aantal steden aan de Oostzee naar aanleiding van handelseisen die door Holland gesteld werden. Er ontstond een tekort aan graan (de landen in het Oostzeegebied zijn de traditionele graanexporteurs) en de prijzen stegen. Rotterdam dat een opslagplaats was voor graan uit het Oostzeegebied, moest nu tot grote ergernis toezien hoe andere steden het graan verwierven. De opgekropte (machteloze) woede uitte zich in een oproer en doodslag: twee Leidse burgers en een Delftse burger werden gedood, twee andere Delfste burgers raakten gewond (waarschijnlijk waren het graankooplieden).

Jonker Frans van Brederode

Ondanks de Zoen van Delft waren de partijtwisten nog niet beëindigd. Tussen 1482 en 1493 was het weer onrustig in Holland. Vanuit Zeeland en Utrecht (Montfoort) probeerden Hoeken Hollandse steden in te nemen. De Hoeken waren het niet eens met de benoeming van Maximilaan van Oostenrijk (exponent van de Kabeljauwse partij) als graaf. De Hoeken in het Zeeuws-Vlaamse Sluis kozen Frans van Brederode tot hun leider. Deze jonker Frans lukte het om met zijn vloot op 18 november 1488 Rotterdam met hulp van binnenuit te verrassen. Hierna bezette hij Delfshaven en Overschie. De Hoeken slaagden er niet in om Delft, Gouda en Schiedam te overmeesteren. Ook de aanval op Dordrecht mislukte. Vanuit Rotterdam plunderden de handlangers van Frans het omliggende platteland en deden pogingen om verschillende steden te veroveren, zoals Schoonhoven, wat mislukte, en Woerden en Geertruidenberg wat wel slaagde.

In 1489 werd er een einde gemaakt aan de overheersing van Jonker Frans. Zij die hadden samengewerkt met Frans en die gepakt werden door de rechters, kwamen er niet goed van af. Hiertoe behoorde o.a. de Rotterdamse burgemeester Wormbout Wormboutszoon en andere bendeleiders. Ze werden in juli 1489 te Delft veroordeeld en onthoofd.

Schurk wordt held

Het vreemde aan de geschiedenis over Jonker Frans is dat hij al vrij snel na alle gebeurtenissen werd vereerd: hij is een Rotterdamse held geworden. Waarom een straat naar iemand noemen die zoveel schade heeft veroorzaakt voor een stad. De achteruitgang was duidelijk te merken: in 1477 waren er in Rotterdam 1275 ‘haardsteden’ (huizen), in 1496 waren dit er nog maar 972, waarvan de helft door armen werd bewoond. Ook de haringvloot, die voor Rotterdam zo belangrijk was had onder de Jonker te lijden gehad: van 24 schepen in 1477 naar 11 schepen in 1496, evenals de bierbrouwerijen, waar er van de 25 nog maar 6 werkten. Waarschijnlijk heeft het ermee dat Rotterdam zwaar getroffen was, maar de omliggende steden en concurrenten nog veel zwaarder. Rotterdam had een paar schepen verloren, Delft was ze allemaal kwijt. In Rotterdam was een kwart van de haardsteden verloren gegaan, in Gouda bijna de helft. De Jonker Frans-oorlog had de concurrenten uitgeschakeld en de invloed van Rotterdam op het platteland vergroot. Maar ‘misschien echter het meest was het de faam die jonker Frans de stad had verleend: de naam van de stad lag door het ganse land op ieders lip’.

Voor wie meer wil lezen over dit onderwerp is het volgende boek misschien een aanrader: Thea Beckman, Het geheim van Rotterdam (Lemniscaat, Rotterdam 1990). Een historische (jeugd)roman over Rotterdam tijdens de bezetting van Jonker Frans.

 

Bronnen:

Van Doorn, Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van het hoogheemraadschap van Schieland (Rotterdam, 1973).

M.K. Elisabeth Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, II: de periode 1400-1600 (Assen, 1975).

J. van Herwaarden (red.), Vijftien fragmenten uit de geschiedenis van Rotterdam. Middeleeuwen, Zeventiende eeuw, Periode 1850-1914 (Rotterdam 1997).

T.S. Jansma, ‘Het oproer in Rotterdam (1439), een tijdsverschijnsel’, in: Jansma, Tekst en Uitleg (Den Haag 1974).

A.M. Meyerman, Schielandshuis. Van residentie der hoogheemraden tot stadsmuseum. (Zwolle, 1987).

A. van der Schoor, Het ontstaan van de middeleeuwse stad Rotterdam. Nederzettingsgeschiedenis in het Maas-Merwedegebied van ca. 400-1400 (Alphen aan de Rijn 1992).

E. Wiersum, De gemeenlandshuizen van Schieland (Rotterdam, 1947).